Wanneer is betekend in grensoverschrijdende zaken?

Shutterstock 47433454

Femke Beemer

Delen via social

  • 11-02-2020
  • Leestijd: 2 minuten
  • Geschreven door Femke Beemer

In een wereld die steeds kleiner lijkt te worden, zijn juridische conflicten steeds vaker internationaal. Bij het starten van een procedure kunnen dan verschillende rechtsstelsels door elkaar lopen. Als die verschillende rechtsstelsels ook verschillende uitgangspunten kennen met betrekking tot de betekening of kennisgeving, kan dat voor lastige situaties zorgen. Zelfs met de verschillende internationale verdragen en verordeningen zijn er situaties die de nodige vragen oproepen. Vooral als een termijn gered moet worden is het belangrijk om het juiste moment van betekening te kunnen bepalen.

Wanneer is betekend?

In veel rechtsstelsels geldt het moment van daadwerkelijke uitreiking als ‘betekeningsmoment’. De EU-betekeningsverordening heeft ook gekozen voor dit stelsel, maar met dien verstande dat de diverse stelsels die binnen Europa bestaan kunnen blijven functioneren. Tot de invoering van de (eerste) betekeningsverordening 1348/2000 op 31 mei 2001, later vervangen door (tweede betekeningsverordening) 1393/2007 op 13 november 2008, was er geen probleem. Als uitgangspunt geldt namelijk dat de datum van een betekening geregeld wordt door het natio­nale recht. De kennisgeving (twee verschillende handelingen dus) door de internationale regelingen. De internatio­nale regelin­gen laten de nationale rege­lin­gen inzake de wijze waarop bete­kening van een dagvaar­ding aan een buiten­landse partij dient te geschie­den in begin­sel onver­let. Dit is een zeer belangrijk principe, want de termijn van betekening van de dagvaarding in de hoofdzaak ex art. 700 lid 3 rechtsvordering moet stipt worden nagekomen op straffe van verval van een gelegd beslag. Het moment waarop de gerechtsdeurwaarder de stukken bij het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie achterlaat is beslissend: dat moment geldt als de betekening[1]. Dat de gedaagde op dat moment geen kennis draagt van de betekening en dat zelfs niet eens kan, is juridisch niet relevant: juridisch is het stuk betekend.

Onder de eerste betekeningsverordening werd het verschil tussen de rechtsstelsels wel een probleem voor Nederland want art. 9 van de Verordening stelde:

1. Onverminderd artikel 8 is de datum van betekening of kennisgeving van artikel 7 de datum waarop betekening of kennisgeving overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat is geschied

Er was wel een escape:

2. Wanneer de betekening of kennisgeving van een stuk overeenkomstig het recht van een lidstaat echter binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, dan wordt de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen, evenwel bepaald door het recht van deze lidstaat.

Twee momenten van betekening

Er ontstaan hiermee feitelijk twee momenten die van belang zijn: de betekening of kennisgeving in de staat van herkomst en de betekening of kennisgeving in de aangezochte staat. De betekening of kennisgeving in de aangezochte staat is bepalend. Alleen als het recht van de staat van herkomst bepaalt dat betekening binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt de datum bepaald door de betekening of kennisgeving in het land van herkomst. Let wel dat dit alleen geldt voor termijnen die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moeten worden genomen. Dit betekent dat voor de bepaling van de betekening van een dagvaarding in de hoofdzaak van de betekening in Nederland mag worden uitgegaan, maar de beveltermijn in geval van een vonnis pas begint te lopen zodra in het buitenland is betekend. Daarover later meer.

In de verordening was art. 23 opgenomen dat landen verplichtte aan te geven of men gebruik ging maken van art. 9 lid 2 en dus een beroep zou doen op de termijn reddende bepaling. Onder andere Nederland maakte gebruik van die mogelijkheid. Onder de Vo 1393/2007 geldt het systeem van de dubbele datum automatisch, maar dat neemt niet weg dat Rv een uitdrukkelijke bepaling vereist. Om die reden is in 2001 art 56 lid 3 (thans lid 4) Rv ingevoerd dat een vrijwel letterlijke kopie is van art. 9 lid 2 van de verordening.

Al vrij snel moest de Hoge Raad er aan te pas komen want er was discussie gerezen over de zogenoemde kantoorbetekening onder art. 63 lid 1 Rv. In een standaardarrest werd op 17 januari 2003 duidelijkheid gegeven:

2.4 Bij de beantwoording van vraag a) moet worden vooropgesteld dat, zoals is uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.6, het in de EG-betekeningsverordening gekozen stelsel wezenlijk verschilt van het in het Haags Betekeningsverdrag opgenomen systeem van betekening, in het bijzonder waar onder de verordening, anders dan onder het verdrag, de betekening niet in de lidstaat van herkomst, hier Nederland, plaats heeft, maar in de aangezochte lidstaat, hier België. Ingevolge de verordening (art. 9 lid 1) geldt voor het bepalen van de datum van betekening als hoofdregel dat dit de datum is van de betekening of kennisgeving door de ontvangende instantie overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat. Deze hoofdregel strekt evenals de betekeningsvoorschriften van de verordening, die beogen te verzekeren dat het te betekenen stuk de geadresseerde zoveel mogelijk daadwerkelijk bereikt, ter bescherming van de geadresseerde. Een dergelijke regel doet echter de behoefte ontstaan aan bescherming van de belangen van degene die om betekening verzoekt. Deze aanvrager kan, bijvoorbeeld bij het naderen van het einde van een verjarings- of vervaltermijn of bij het aanwenden van een rechtsmiddel, belang erbij hebben dat de betekening plaats heeft binnen een bepaalde termijn. Op tijdige betekening in het buitenland kan hij echter weinig of geen invloed uitoefenen. Met het oog hierop is in art. 9 lid 2 van de EG-betekeningsverordening op de hoofdregel van het eerste lid een uitzondering gemaakt, die inhoudt dat wanneer in het kader van een in de lidstaat van herkomst in te leiden of hangende procedure de betekening of kennisgeving van een stuk binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen, wordt bepaald door het recht van deze lidstaat. Nederland heeft van de aldus door de EG-betekeningsverordening geboden mogelijkheid gebruik gemaakt door het vaststellen (in de uitvoeringswetgeving) van een regeling die thans is neergelegd in art. 56 lid 3 Rv. en die als volgt luidt:

"Wanneer de betekening binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt ten aanzien van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt, de datum van verzending overeenkomstig het tweede lid in aanmerking genomen als de datum van betekening (...)

Het arrest dat rust moest brengen, werd in de praktijk lang niet altijd nageleefd. Appellanten redden de termijn wel door de kantoorbetekening maar die moest weer gevolgd worden door een verzending cfm de verordening. Dit probleem werd pas onder de tweede verordening opgelost.

Termijn reddende betekening

Het is wel van belang niet uit het oog te verliezen op welke termijnen de HR hier doelde. Zoals hiervoor beschreven geldt het uitgangspunt van de datum van betekening in de staat van herkomst alleen als de eiser een termijn moet redden: de termijnen van 700lid 3, 505 lid 1 Rv, een stuiting. De bepaling heeft geen werking voor zoals een termijn van een bevel waaraan binnen een bepaalde termijn moet worden voldaan volgens het vonnis of nationale recht dus een dwangsomveroordeling of een doodnormale betekening en bevel. Daar blijft de termijn gewoon ingaan op het moment van de daadwerkelijke betekening in de aangezochte lidstaat. Voor de praktijk is dit niet handig: bij de hiervoor genoemde dwangsom betekening is het ronduit onhandig gezien de bepaling van art. 611a lid 3 die betekening afdwingt maar het kan ook in andere gevallen heel onhandig zijn.

Dit verschil kwam in 2016 heel pregnant naar voren. Al jaren sleept in Nederland een Albanees/Italiaans geschil. In 2016 werd op grond van ex art. 431 Rv (een zgn. stempelexequatur) een veroordeling uitgesproken ten laste van de Italiaanse verweerder van thans ruim € 700.000,00,--. Ter verzekering van die vordering was een groot aantal conservatoire beslagen gelegd. Toen de rechtbank op 29 juni 2016 vonnis wees, maar dit niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde kwam de Albanese eiser meteen in actie en verzond te stukken naar Italië om te laten betekenen. Direct daarop volgde diezelfde dag een groot aantal executoriale beslagen. Uiteraard appelleerde de Italiaanse verweerder terstond waardoor de executie werd geschorst. In kort geding uitspraak van 26 augustus 2016 volgde zoals te verwachten was opheffing. De voorzieningen rechter overwoog:

"5.7. Enel c.s. heeft daar terecht tegenin gebracht dat pas op 1 augustus 2016 aan haar adres werd betekend en dat de executie toen reeds was geschorst door het al op 29 juni 2016 ingestelde hoger beroep tegen het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis. ABA stelt daartegenover dat artikel 56 lid 4 Rv van toepassing is, omdat zich hier een geval voordoet waarin de betekening moet worden verricht binnen een bepaalde termijn als in dat artikel bedoeld. Zij wijst in dit verband op artikel 722 Rv, waarin staat dat de daar bedoelde betekening aan een derde binnen een maand na verkrijging van de executoriale titel moet geschieden. Dat is echter een soort cirkelredenering, want de titel wordt nu juist pas na betekening executoriaal en als dat later gebeurt, nadat betekening overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat heeft plaatsgevonden, dan gaat die termijn van een maand ook later in. Van andere termijnen die in het gedrang zouden komen als niet de hoofdregel van artikel 56 Rv – als datum van betekening geldt de datum van betekening overeenkomstig het recht van de aangezochte staat – zou worden aangehouden, is niet gebleken. Van een betekening in deze zin op 29 juni 2016 is geen sprake.”

Het is duidelijk niet de bedoeling van deze bepaling om de verzoekende partij een omweg te geven om een termijn eerder te laten ingaan dan dat de wederpartij kennis heeft van de betekening. Alleen in het geval dat een termijn ten aanzien van de verzoeker moet worden gered, is deze bepaling van toepassing.

[1] HR 30 december 1977, NJ 1978/576).

Vragen over betalen?

088 730 34 00

Zakelijke vragen?

088 730 34 37

Direct met ons chatten

Start chat